Hoger beroep is wel degelijk mogelijk in de procedure voorlopig bewind.
De wetgever is stilzwijgend in verband met uitvoerbare kracht van de beschikking ten opzichte van de partijen. De wetgever is echter nalatig geweest om te bepalen op welke wijze het hoger beroep dient ingesteld. Maar het hoger beroep is niet uitdrukkelijk uitgesloten, waardoor het principieel mogelijk is.
Indien de artikelen 1029 lid 1 en 1031 gerechtelijk wetboek toepasbaar zijn, moet het hoger beroep op straffe van verval worden ingesteld binnen de maand te rekenen vanaf de kennisgeving.
Wordt de procedure evenwel als een tegensprekelijke procedure beschouwd, dan moet de beschikking worden betekend aan alle partijen door middel van een gerechtsdeurwaardersexploot en dient het hoger beroep was ingesteld te worden binnen de maand na de betekening van het vonnis conform artikel 1051 gerechtelijk wetboek.
Ook derdenverzet zou mogelijk zijn tegen de beschikking. Een en ander brengt een nieuwe procedure op gang.
De dagvaarding waarbij derdenverzet wordt aangetekend is onderworpen aan de artikelen vier alinea 1 tweede lid van de wet van 15e juni 1935.
Derdenverzet wordt aangetekend voor dezelfde rechtbank, maar niet noodzakelijk voor de rechter die de beschikking velden waartegen het verzet wordt aangetekend.
Voor de wet van 3 mei 2003 hadden procedure een eenzijdig karakter waardoor enkel derdenverzet kan worden ingesteld door de betrokken partij of door een vrijwillig verschijnende partijen binnen de maand van de beschikking.
Door het nieuwe artikel 488 bis, b, paragraaf laatste lid van het burgerlijk wetboek wordt voorzien dat de artikelen 1034 en volgende van het gerechtelijk wetboek van overeenkomstige toepassing zijn op het gedinginleidend verzoekschrift.
Artikel 488 bis, C. paragraaf 1 ten negende en ten 10e hernemen nagenoeg tekstueel de bepalingen van artikel 1030 gerechtelijk wetboek wat aangeeft dat de wetgever als doel had de procedure zoals voorzien in artikel 1031 gerechtelijk wetboek te handhaven.
Het is de partijen aldus toegestaan de rechtsmiddelen van gemeen recht uit te oefenen, dat wil zeggen verzet en hoger beroep. Voor het overige blijft de wet in het duister.
Het is niet duidelijk of het hoger beroep door de procespartijen moet worden ingesteld binnen de maand na de kennisgeving van de beschikking door de griffier overeenkomstig artikel 1031, dan wel binnen de maand na de betekening van het vonnis.
Het hoger beroep ontneemt de vrederechter zijn rechtsmacht waardoor deze geen kennis kan nemen van vorderingen tot wijziging van de beschikking en dit zolang het hoger beroep niet werd beƫindigd.
Er bestaat geen discussie of de benadeelden, bijvoorbeeld een algemeen lasthebber derdenverzet, kunnen aantekenen binnen de maand na de betekening van de beschikking.
De vertrouwenspersoon is geen procespartij en kan geen rechtsmiddelen aanwenden want deze geen titularis van een mandaat ad litem.
De beschermde persoon kan vrijwillig tussenkomen in de beroepsprocedure, zelfs als hij voordien had geweigerd om in de procedure tussen te komen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande voorziening conform artikel 1029 tweede lid gerechtelijk wetboek.
In de mate dat de beschermde persoon gerechtigd is derdenverzet aantekenen, moet het ook mogelijk zijn dat hij vrijwillig tussenkomt in het hoofdgeding al werd het eenzijdig aanhangig gemaakt. Dergelijke vrijwillige tussenkomst kan in concreto eenvoudigweg bestaan in het neerleggen van de conclusies de griffie van het vredegerecht. Het belang en de hoedanigheid zijn voorwaarden om in rechte op te treden.
De beschermde persoon heeft geen hoedanigheid want beschikt niet over de vereiste bekwaamheid om een rechtsvordering in te stellen, tenminste voor wat de rechten betreft waarvan hij wel titularis is, maar waarvan de vertegenwoordigingsbevoegdheid werd overgedragen aan zijn voorlopige bewindvoerder.
Het bewijs van ontbreken van toestemming op het ogenblik van het verrichten van de rechtshandeling kan met alle middelen van recht worden geleverd.
Het is bovendien toegelaten dat de beschermde persoon alleen in rechte kan optreden maar dan uitsluitend onder bewarende titel of indien vertegenwoordiging is uitgesloten en het verzoek een absolute noodzaak heeft.
Maar de beschermde persoon kan niet uitgesloten worden van het toepassingsgebied van de waarborgen voorzien in artikel zes van het Europees verdrag van de rechten van de mens.